Schrikbarend veel mensen voelen zich eenzaam, twijfelen aan zichzelf en kunnen zich moeilijk met anderen verbinden. Ze zijn lichamelijk en verstandelijk goed ontwikkeld, maar in de ontplooiing van hun gevoelsleven is er iets blijven steken. Daardoor sluiten ze zich af, of zoeken ze hun geluk in spullen of in macht.
Deze constatering deed psychiater Anna Terruwe al in de jaren 1950. Zij noemde dit verschijnsel frustratieneurose. Daarmee onderscheidde ze het van de verdringingsneurose, zoals die beschreven was door Sigmund Freud, grondlegger van de moderne psychologie.
Freud stelde dat een verdringingsneurose ontstaat omdat iemand iets wil – meestal een seksueel verlangen – wat niet mag. Daardoor wordt het verlangen verdrongen en krijgt het een andere vorm, variërend van kleine hebbelijkheden tot ernstige neuroses.
Maar mensen worden ook ziek omdat ze niet gezien en gekend worden in hun wezen, in wie ze zijn, zo stelde Terruwe. Daardoor ontwikkelt hun gevoelsleven zich onvoldoende en ontstaat er een frustratieneurose. Dit treft met name sensitieve en begaafde mensen.
Iemand met een frustratieneurose probeert zijn of haar angst of onvermogen tot contact te verbergen, wat tot spanningen leidt. De frustratie zit ‘m erin dat mensen die eraan lijden dit niet zelf kunnen doorbreken. Ze hebben er een ander voor nodig, niet zozeer om iets te doen, maar vooral om iets te zien en te zijn. Een ander moet het goede in hen zien en er aandacht voor hebben.
Je moet van jezelf houden, zeggen tal van hedendaagse goeroes. Maar alle individualisme, zelfhulp en antidepressiva ten spijt: volgens Anna Terruwe kunnen we ten diepste niet zelf het antwoord geven.
We worden pas gelukkige mensen als we elkaars goedheid aan elkaar onthullen.
*
Volgende keer: Open gaan.
Volg ons via Twitter of Facebook, of kom snel hier weerom.